verkroppen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verkrop | verkropte | heb verkropt |
jij, je, u | verkropt | verkropte | hebt verkropt |
hij, zij, het | verkropt | verkropte | heeft verkropt |
wij | verkroppen | verkropten | hebben verkropt |
jullie | verkroppen | verkropten | hebben verkropt |
zij, ze | verkroppen | verkropten | hebben verkropt |
PresensBeta
Example presens sentences for Verkroppen with some of the pronouns.
- Ik verkrop het nieuws niet goed.
- Jij verkropt je gevoelens vaak.
- Hij verkropt zijn teleurstellingen.
- Wij verkroppen de kritiek en gaan ermee aan de slag.
- Zij verkroppen hun woede en proberen rustig te blijven.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verkroppen with some of the pronouns.
- Ik verkropte het nieuws niet goed.
- Jij verkropte je gevoelens vaak.
- Hij verkropte zijn teleurstellingen.
- Wij verkropten de kritiek en gingen ermee aan de slag.
- Zij verkropten hun woede en probeerden rustig te blijven.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verkroppen with some of the pronouns.
- Ik heb het nieuws niet goed verkropt.
- Jij hebt je gevoelens vaak verkropt.
- Hij heeft zijn teleurstellingen verkropt.
- Wij hebben de kritiek verkropt en zijn ermee aan de slag gegaan.
- Zij hebben hun woede verkropt en geprobeerd rustig te blijven.