na-apen

Conjugations List of Na-apen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikaap naaapte naheb nageaapt
jij, je, uaapt naaapte nahebt nageaapt
hij, zij, hetaapt naaapte naheeft nageaapt
wijapen naaapten nahebben nageaapt
jullieapen naaapten nahebben nageaapt
zij, zeapen naaapten nahebben nageaapt

Presens
Beta

Example presens sentences for Na-apen with some of the pronouns.

  • Ik aap na in de klas.
  • Jij aapt na wat ik zeg.
  • Hij aapt zijn vrienden na.
  • Zij apen elkaar na tijdens het spel.
  • We apen de bewegingen van de instructeur na.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Na-apen with some of the pronouns.

  • Vroeger aapte ik mijn broer altijd na.
  • Toen ik jong was, aapte ik dieren na in de dierentuin.
  • Hij deed graag zijn vader na als hij aan het klussen was.
  • Zij imiteerden de bekende acteurs en actrices.
  • We bootsten de geluiden van de natuur na tijdens het kamperen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Na-apen with some of the pronouns.

  • Ik heb de anderen nageaapt.
  • Jij hebt haar manier van praten nagedaan.
  • Hij heeft het liedje perfect nagezongen.
  • Zij hebben de trucjes van de goochelaar nagebootst.
  • We hebben de recepten exact nagemaakt.