achterlopen

Conjugations List of Achterlopen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikloop achterliep achterheb achtergelopen
jij, je, uloopt achterliep achterhebt achtergelopen
hij, zij, hetloopt achterliep achterheeft achtergelopen
wijlopen achterliepen achterhebben achtergelopen
jullielopen achterliepen achterhebben achtergelopen
zij, zelopen achterliepen achterhebben achtergelopen

Presens
Beta

Example presens sentences for Achterlopen with some of the pronouns.

  • Ik loop achter bij mijn werk.
  • Jij loopt achter met je betalingen.
  • Hij/zij/het loopt altijd achter op schema.
  • Wij lopen achter in de competitie.
  • Zij lopen achter op technologisch gebied.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Achterlopen with some of the pronouns.

  • Ik liep altijd achter in de klas.
  • Jij liep achter op je werk.
  • Hij/zij/het liep vaak achter op afspraken.
  • Wij liepen altijd achter in de rij.
  • Zij liepen achter op hun concurrenten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Achterlopen with some of the pronouns.

  • Ik ben achtergelopen tijdens de marathon.
  • Jij hebt achtergelopen in je studie.
  • Hij/zij/het is altijd achtergebleven in ontwikkeling.
  • Wij zijn achtergebleven in de file.
  • Zij hebben achtergelopen op de planning.