traverseren

Conjugations List of Traverseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktraverseertraverseerdeheb getraverseerd
jij, je, utraverseerttraverseerdehebt getraverseerd
hij, zij, hettraverseerttraverseerdeheeft getraverseerd
wijtraverserentraverseerdenhebben getraverseerd
jullietraverserentraverseerdenhebben getraverseerd
zij, zetraverserentraverseerdenhebben getraverseerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Traverseren with some of the pronouns.

  • Ik traverseer de straat.
  • Jij traverseert het plein.
  • Hij/Zij traverseert de brug.
  • Wij traverseren de rivier.
  • Zij traverseeren het park.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Traverseren with some of the pronouns.

  • Ik traverseerde de straat.
  • Jij traverseerde het plein.
  • Hij/Zij traverseerde de brug.
  • Wij traverseerden de rivier.
  • Zij traverseerden het park.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Traverseren with some of the pronouns.

  • Ik heb de straat getraverseerd.
  • Jij hebt het plein getraverseerd.
  • Hij/Zij heeft de brug getraverseerd.
  • Wij hebben de rivier getraverseerd.
  • Zij hebben het park getraverseerd.