afdraven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | draaf af | draafde af | heb afgedraafd |
jij, je, u | draaft af | draafde af | hebt afgedraafd |
hij, zij, het | draaft af | draafde af | heeft afgedraafd |
wij | draven af | draafden af | hebben afgedraafd |
jullie | draven af | draafden af | hebben afgedraafd |
zij, ze | draven af | draafden af | hebben afgedraafd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afdraven with some of the pronouns.
- Ik draaf af naar de finish.
- Jij draaft af tijdens de training.
- Hij/Zij draaft af op het parcours.
- Wij draven af langs de rivier.
- Zij draven af met veel enthousiasme.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afdraven with some of the pronouns.
- Ik draafde af naar de finish.
- Jij draafde af tijdens de training.
- Hij/Zij draafde af op het parcours.
- Wij draafden af langs de rivier.
- Zij draafden af met veel enthousiasme.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afdraven with some of the pronouns.
- Ik ben afgedraafd naar de finish.
- Jij bent afgedraafd tijdens de training.
- Hij/Zij is afgedraafd op het parcours.
- Wij zijn afgedraafd langs de rivier.
- Zij zijn afgedraafd met veel enthousiasme.