aanvuren

Conjugations List of Aanvuren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvuur aanvuurde aanheb aangevuurd
jij, je, uvuurt aanvuurde aanhebt aangevuurd
hij, zij, hetvuurt aanvuurde aanheeft aangevuurd
wijvuren aanvuurden aanhebben aangevuurd
jullievuren aanvuurden aanhebben aangevuurd
zij, zevuren aanvuurden aanhebben aangevuurd

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanvuren with some of the pronouns.

  • Ik vuur aan tijdens de sportwedstrijden.
  • Jij vuurt aan met veel enthousiasme.
  • Hij/Zij vuurt aan om de motivatie hoog te houden.
  • Wij vuren aan voor een betere prestatie.
  • Jullie vuren aan met luide aanmoedigingen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanvuren with some of the pronouns.

  • Ik vuurde aan tijdens de vorige wedstrijd.
  • Jij vuurde aan met je krachtige stem.
  • Hij/Zij vuurde aan terwijl de spelers zich voorbereidden.
  • Wij vuurden aan gedurende het hele seizoen.
  • Jullie vuurden aan voor elke doelpunt.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanvuren with some of the pronouns.

  • Ik heb aangefuurd tijdens de wedstrijd gisteren.
  • Jij hebt aangefuurd en het team aangemoedigd.
  • Hij/Zij heeft aangefuurd om de spelers te motiveren.
  • Wij hebben aangefuurd tijdens het kampioenschap.
  • Jullie hebben aangefuurd vanaf de tribune.