conflicteren

Conjugations List of Conflicteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikconflicteerconflicteerdeheb geconflicteerd
jij, je, uconflicteertconflicteerdehebt geconflicteerd
hij, zij, hetconflicteertconflicteerdeheeft geconflicteerd
wijconflicterenconflicteerdenhebben geconflicteerd
jullieconflicterenconflicteerdenhebben geconflicteerd
zij, zeconflicterenconflicteerdenhebben geconflicteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Conflicteren with some of the pronouns.

  • Ik conflict met mijn collega over de nieuwe werkwijze.
  • Jij conflict met je buurman over de geluidsoverlast.
  • Hij/Zij conflicteert vaak met zijn/haar ouders.
  • Wij conflicten regelmatig met het management over de arbeidsvoorwaarden.
  • Jullie conflicten met elkaar tijdens de vergadering.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Conflicteren with some of the pronouns.

  • Ik conflicteerde vroeger vaak met mijn zusje.
  • Jij conflicteerde regelmatig met je leraar op school.
  • Hij/Zij conflicteerde gisteren met zijn/haar beste vriend.
  • Wij conflicteerden altijd over de kleinste dingen.
  • Jullie conflicteerden tijdens de vorige vergadering.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Conflicteren with some of the pronouns.

  • Ik heb conflicteerd met mijn vriendin, maar we hebben het snel opgelost.
  • Jij hebt conflicteerd met je studiegenoot, maar jullie hebben het uitgepraat.
  • Hij/Zij heeft vaak conflicteerd met zijn/haar broer, maar ze zijn nog steeds goede vrienden.
  • Wij hebben regelmatig conflicteerd met onze buren gehad, maar nu zijn de problemen opgelost.
  • Jullie hebben met elkaar conflicteerd tijdens de vakantie, maar jullie hebben het bijgelegd.