camoufleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | camoufleer | camoufleerde | heb gecamoufleerd |
jij, je, u | camoufleert | camoufleerde | hebt gecamoufleerd |
hij, zij, het | camoufleert | camoufleerde | heeft gecamoufleerd |
wij | camoufleren | camoufleerden | hebben gecamoufleerd |
jullie | camoufleren | camoufleerden | hebben gecamoufleerd |
zij, ze | camoufleren | camoufleerden | hebben gecamoufleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Camoufleren with some of the pronouns.
- Ik camoufleer de muur met een laag verf.
- Jij camoufleert je gezicht met make-up.
- Hij camoufleert zijn ware gevoelens.
- Wij camoufleren de tent met takken en bladeren.
- Zij camoufleren zich in het bos tijdens het spel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Camoufleren with some of the pronouns.
- Ik camoufleerde de muur met een laag verf.
- Jij camoufleerde je gezicht met make-up.
- Hij camoufleerde zijn ware gevoelens.
- Wij camoufleerden de tent met takken en bladeren.
- Zij camoufleerden zich in het bos tijdens het spel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Camoufleren with some of the pronouns.
- Ik heb de muur gecamoufleerd met een laag verf.
- Jij hebt je gezicht gecamoufleerd met make-up.
- Hij heeft zijn ware gevoelens gecamoufleerd.
- Wij hebben de tent gecamoufleerd met takken en bladeren.
- Zij hebben zich in het bos gecamoufleerd tijdens het spel.