spatten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spat | spatte | heb gespat |
jij, je, u | spat | spatte | hebt gespat |
hij, zij, het | spat | spatte | heeft gespat |
wij | spatten | spatten | hebben gespat |
jullie | spatten | spatten | hebben gespat |
zij, ze | spatten | spatten | hebben gespat |
PresensBeta
Example presens sentences for Spatten with some of the pronouns.
- Ik spat water op de grond.
- Jij spat altijd tijdens het zwemmen.
- Hij spettert graag in de plassen.
- Zij spatten verf op het doek.
- We spatten elkaar nat in het zwembad.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Spatten with some of the pronouns.
- Vroeger spatte ik vaak water op de grond.
- Toen jij jong was, spatte je altijd tijdens het zwemmen.
- Hij spatte vroeger graag in de plassen.
- Zij spatten verf op het doek terwijl ze aan het schilderen waren.
- We spatten elkaar vroeger altijd nat in het zwembad.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Spatten with some of the pronouns.
- Ik heb water op de grond gespat.
- Jij bent altijd gespat tijdens het zwemmen.
- Hij heeft graag in de plassen gespetterd.
- Zij hebben verf op het doek gespat.
- We hebben elkaar natgespat in het zwembad.