toejuichen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | juich toe | juichte toe | heb toegejuicht |
jij, je, u | juicht toe | juichte toe | hebt toegejuicht |
hij, zij, het | juicht toe | juichte toe | heeft toegejuicht |
wij | juichen toe | juichten toe | hebben toegejuicht |
jullie | juichen toe | juichten toe | hebben toegejuicht |
zij, ze | juichen toe | juichten toe | hebben toegejuicht |
Presens
Example presens sentences for Toejuichen with some of the pronouns.
- Ik juich toe tijdens voetbalwedstrijden.
- Jij juicht toe als je favoriete liedje wordt gespeeld.
- Hij juicht toe wanneer hij succesvolle resultaten behaalt.
- Zij juicht toe bij elke goede daad die ze ziet.
- Wij juichen toe dat ons team heeft gewonnen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Toejuichen with some of the pronouns.
- Vroeger juichte ik toe bij elk doelpunt van mijn favoriete voetbalteam.
- Als kind juichte jij toe bij iedere goocheltruc die je zag.
- Hij juichte toe terwijl hij naar het concert luisterde.
- Zij juichte toe tijdens de theatervoorstelling.
- Wij juichten toe toen we op vakantie gingen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Toejuichen with some of the pronouns.
- Ik heb toegejuicht toen mijn vriendin haar diploma haalde.
- Jij hebt toegejuicht tijdens het optreden van de band.
- Hij heeft toegejuicht nadat hij de prijs had gewonnen.
- Zij heeft toegejuicht voor de spreker na zijn inspirerende toespraak.
- Wij hebben toegejuicht toen onze favoriete film werd bekroond.