aanhoren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hoor aan | hoorde aan | heb aangehoord |
jij, je, u | hoort aan | hoorde aan | hebt aangehoord |
hij, zij, het | hoort aan | hoorde aan | heeft aangehoord |
wij | horen aan | hoorden aan | hebben aangehoord |
jullie | horen aan | hoorden aan | hebben aangehoord |
zij, ze | horen aan | hoorden aan | hebben aangehoord |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanhoren with some of the pronouns.
- Ik hoor je verhaal aan.
- Jij hoort de muziek aan.
- Hij/zij hoort de klachten aan.
- We horen de toespraak aan.
- Jullie horen de argumenten aan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanhoren with some of the pronouns.
- Ik hoorde je verhaal aan.
- Jij hoorde de muziek aan.
- Hij/zij hoorde de klachten aan.
- We hoorden de toespraak aan.
- Jullie hoorden de argumenten aan.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanhoren with some of the pronouns.
- Ik heb je verhaal aangehoord.
- Jij hebt de muziek aangehoord.
- Hij/zij heeft de klachten aangehoord.
- We hebben de toespraak aangehoord.
- Jullie hebben de argumenten aangehoord.