kantonneren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kantonneer | kantonneerde | heb gekantonneerd |
jij, je, u | kantonneert | kantonneerde | hebt gekantonneerd |
hij, zij, het | kantonneert | kantonneerde | heeft gekantonneerd |
wij | kantonneren | kantonneerden | hebben gekantonneerd |
jullie | kantonneren | kantonneerden | hebben gekantonneerd |
zij, ze | kantonneren | kantonneerden | hebben gekantonneerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Kantonneren with some of the pronouns.
- Ik kantonneren in dit gebied.
- Jij kantonneert regelmatig in deze stad.
- Hij/Zij kantonneert op het platteland.
- Wij kantonneren in verschillende steden.
- Jullie kantonneert in het westen van het land.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kantonneren with some of the pronouns.
- Ik kantonneerde vroeger in dit gebied.
- Jij kantonneerde regelmatig in deze stad.
- Hij/Zij kantonneerde op het platteland.
- Wij kantonneerden in verschillende steden.
- Jullie kantonneerden in het westen van het land.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kantonneren with some of the pronouns.
- Ik heb gekantonneerd in dit gebied.
- Jij hebt regelmatig gekantonneerd in deze stad.
- Hij/Zij heeft op het platteland gekantonneerd.
- Wij hebben in verschillende steden gekantonneerd.
- Jullie hebben in het westen van het land gekantonneerd.