uitscheren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | scheer uit | schoor uit | heb uitgeschoren |
jij, je, u | scheert uit | schoor uit | hebt uitgeschoren |
hij, zij, het | scheert uit | schoor uit | heeft uitgeschoren |
wij | scheren uit | schoren uit | hebben uitgeschoren |
jullie | scheren uit | schoren uit | hebben uitgeschoren |
zij, ze | scheren uit | schoren uit | hebben uitgeschoren |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitscheren with some of the pronouns.
- Ik schaar uit naar de buitenste baan.
- Jij scheert uit op hoge snelheid.
- Hij/Zij scheert uit om een botsing te vermijden.
- Wij scheren uit tijdens de race.
- Jullie scharen uit in de bochten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitscheren with some of the pronouns.
- Ik schoor uit zonder problemen.
- Jij schoor uit alsof je vleugels had.
- Hij/Zij schoor uit terwijl hij/zij lachte.
- Wij schoren uit als een professioneel team.
- Jullie schoren uit met precisie en snelheid.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitscheren with some of the pronouns.
- Ik ben uitgeschoren na de wedstrijd.
- Jij hebt uitgeschoren voor de start.
- Hij/Zij is uitgeschoren bij het inhalen.
- Wij zijn uitgeschoren op het rechte stuk.
- Jullie hebben uitgeschoren met volle snelheid.