schitteren

Conjugations List of Schitteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschitterschitterdeheb geschitterd
jij, je, uschittertschitterdehebt geschitterd
hij, zij, hetschittertschitterdeheeft geschitterd
wijschitterenschitterdenhebben geschitterd
jullieschitterenschitterdenhebben geschitterd
zij, zeschitterenschitterdenhebben geschitterd

Presens
Beta

Example presens sentences for Schitteren with some of the pronouns.

  • De sterren schitteren aan de nachtelijke hemel.
  • Mijn zusje schittert in het balletoptreden van vanavond.
  • De diamanten ring schittert op haar vinger.
  • Het water schittert in de zonnestralen.
  • De acteur schittert op het podium.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Schitteren with some of the pronouns.

  • Vroeger schitterde hij als profvoetballer.
  • Toen ik jong was, scheen ik altijd op school.
  • Het parelsnoer schitterde om haar hals terwijl ze danste.
  • We blonken uit in teamwork tijdens die periode.
  • Jullie straalden op het toneelstuk vorig jaar.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Schitteren with some of the pronouns.

  • Ik heb geschitterd tijdens de talentenshow.
  • Zij heeft gescheen op het feest gisteravond.
  • Hij is uitblonken in zijn examens.
  • Wij hebben geëxcelleerd in ons project.
  • Jullie zijn stralend geweest op jullie bruiloft.