regenen

Conjugations List of Regenen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iknullnullnull
jij, je, unullnullnull
hij, zij, hetregentregendeheeft geregend
wijnullnullnull
jullienullnullnull
zij, zenullnullnull

Presens
Beta

Example presens sentences for Regenen with some of the pronouns.

  • Het regent vandaag.
  • Regent het vaak in Nederland?
  • Wanneer regent het meestal in deze regio?
  • Ik hoor dat het morgen gaat regenen.
  • Regent het nog steeds buiten?

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Regenen with some of the pronouns.

  • Toen ik wakker werd, regende het al.
  • Vroeger regende het hier veel meer dan nu.
  • Iedere keer als ik naar buiten keek, regende het.
  • Gisteren regende het de hele dag onophoudelijk.
  • Terwijl we aan het wandelen waren, begon het te regenen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Regenen with some of the pronouns.

  • Het heeft gisteren geregend.
  • Zij hebben al veel regen gezien dit jaar.
  • Ik ben blij dat het eindelijk heeft geregend.
  • Hebben jullie ooit in de tropische regen gelopen?
  • We hebben een paar dagen geleden flinke buien gehad.