aanzetten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zet aan | zette aan | heb aangezet |
jij, je, u | zet aan | zette aan | hebt aangezet |
hij, zij, het | zet aan | zette aan | heeft aangezet |
wij | zetten aan | zetten aan | hebben aangezet |
jullie | zetten aan | zetten aan | hebben aangezet |
zij, ze | zetten aan | zetten aan | hebben aangezet |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanzetten with some of the pronouns.
- Ik zet de televisie aan voordat ik ga zitten.
- Hij zet altijd zijn computer aan voordat hij begint te werken.
- Zij zetten de airconditioning aan omdat het zo warm is.
- We moeten de verwarming aanzetten, het is koud in huis.
- Jullie zetten de muziek altijd veel te hard aan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanzetten with some of the pronouns.
- Vroeger zette ik elke avond mijn wekker aan om op tijd op te staan.
- Toen ik jonger was, zetten we altijd de kerstboom aan in december.
- Hij zette het alarm altijd aan voordat hij het huis verliet.
- Op school zetten we vaak de beamer aan om presentaties te tonen.
- Als kind zette ik mijn fietslicht altijd aan als het donker werd.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanzetten with some of the pronouns.
- Ik heb de lamp aangezet voordat het donker werd.
- Hij heeft de oven aangezet om het eten te bakken.
- Zij hebben de wasmachine aangezet om de kleren schoon te maken.
- We hebben de ventilator aangezet om wat verkoeling te krijgen.
- Jullie hebben de printer aangezet om de documenten af te drukken.