leren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | leer | leerde | heb geleerd |
jij, je, u | leert | leerde | hebt geleerd |
hij, zij, het | leert | leerde | heeft geleerd |
wij | leren | leerden | hebben geleerd |
jullie | leren | leerden | hebben geleerd |
zij, ze | leren | leerden | hebben geleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Leren with some of the pronouns.
- Ik leer Nederlands op school.
- Hij leert piano spelen bij een muziekschool.
- Zij leren koken in een kookcursus.
- We leren nieuwe woorden elke dag.
- Jullie leren snel!
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Leren with some of the pronouns.
- Vroeger leerde ik Nederlands op school.
- Hij leerde piano spelen toen hij jong was.
- Zij leerden koken van hun grootmoeder.
- We leerden vroeger Frans, maar zijn overgestapt naar Spaans.
- Jullie leerden snel toen jullie jong waren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Leren with some of the pronouns.
- Ik heb Nederlands geleerd op school.
- Hij heeft piano leren spelen bij een muziekschool.
- Zij hebben koken geleerd in een kookcursus.
- We hebben elke dag nieuwe woorden geleerd.
- Jullie hebben snel geleerd!