lappen

Conjugations List of Lappen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iklaplapteheb gelapt
jij, je, ulaptlaptehebt gelapt
hij, zij, hetlaptlapteheeft gelapt
wijlappenlaptenhebben gelapt
jullielappenlaptenhebben gelapt
zij, zelappenlaptenhebben gelapt

Presens
Beta

Example presens sentences for Lappen with some of the pronouns.

  • Ik lap de ramen elke week.
  • Jij lapt je taken altijd op het laatste moment.
  • Hij lapt de scheur in zijn broek met naald en draad.
  • Zij lapt de regels aan haar laars.
  • Wij lappen de oude meubels op en verkopen ze door.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Lappen with some of the pronouns.

  • Vroeger lapte ik altijd de ramen in het weekend.
  • Toen jij nog op school zat, lapte je vaak je huiswerk.
  • Hij lapte vroeger de gaten in zijn sokken met stopgaren.
  • Zij lapte de regels regelmatig toen ze jong was.
  • Wij lapten vroeger de kapotte fietsbanden zelf.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Lappen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren de ramen gelapt.
  • Jij hebt je taken nooit op tijd gelapt.
  • Hij heeft de scheur in zijn broek gelapt met plakband.
  • Zij heeft de regels al vaker gelapt.
  • Wij hebben de oude meubels opgelapt en weggegeven.