cursiveren

Conjugations List of Cursiveren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikcursiveercursiveerdeheb gecursiveerd
jij, je, ucursiveertcursiveerdehebt gecursiveerd
hij, zij, hetcursiveertcursiveerdeheeft gecursiveerd
wijcursiverencursiveerdenhebben gecursiveerd
julliecursiverencursiveerdenhebben gecursiveerd
zij, zecursiverencursiveerdenhebben gecursiveerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Cursiveren with some of the pronouns.

  • Ik cursiveer de belangrijke woorden in mijn les.
  • Jij cursiveert je handtekening onderaan het document.
  • Hij/Zij cursiveert netjes in zijn/haar schrift.
  • Wij cursiveren de titel van het boek op de voorkant.
  • Jullie cursiveeren de namen van de hoofdsteden op de kaart.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Cursiveren with some of the pronouns.

  • Ik cursiveerde de belangrijke woorden in mijn les.
  • Jij cursiveerde je handtekening onderaan het document.
  • Hij/Zij cursiveerde netjes in zijn/haar schrift.
  • Wij cursiveerden de titel van het boek op de voorkant.
  • Jullie cursiveerden de namen van de hoofdsteden op de kaart.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Cursiveren with some of the pronouns.

  • Ik heb de woorden gecursiveerd in mijn les.
  • Jij hebt je handtekening onderaan het document gecursiveerd.
  • Hij/Zij heeft netjes gecursiveerd in zijn/haar schrift.
  • Wij hebben de titel van het boek op de voorkant gecursiveerd.
  • Jullie hebben de namen van de hoofdsteden op de kaart gecursiveerd.