uitschoppen

Conjugations List of Uitschoppen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschop uitschopte uitheb uitgeschopt
jij, je, uschopt uitschopte uithebt uitgeschopt
hij, zij, hetschopt uitschopte uitheeft uitgeschopt
wijschoppen uitschopten uithebben uitgeschopt
jullieschoppen uitschopten uithebben uitgeschopt
zij, zeschoppen uitschopten uithebben uitgeschopt

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitschoppen with some of the pronouns.

  • Ik schop uit tijdens het voetballen.
  • Jij schopt uit als je boos bent.
  • Hij/Zij schopt uit wanneer de situatie moeilijk wordt.
  • Wij schoppen uit op feestjes.
  • Jullie schoppen uit tijdens de vakantie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitschoppen with some of the pronouns.

  • Ik schopte uit omdat ik gefrustreerd was.
  • Jij schopte uit terwijl je aan het rennen was.
  • Hij/Zij schopte uit toen hij/zij struikelde.
  • Wij schopten uit tijdens de wedstrijd.
  • Jullie schopten uit zodra de scheidsrechter floot.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitschoppen with some of the pronouns.

  • Ik heb uitgeschopt nadat ik mijn doel had bereikt.
  • Jij hebt uitgeschopt toen je de bal raakte.
  • Hij/Zij heeft uitgeschopt na een succesvol seizoen.
  • Wij hebben uitgeschopt na een lange trainingssessie.
  • Jullie hebben uitgeschopt sinds jullie begonnen met oefenen.