afdoen

Conjugations List of Afdoen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdoe afdeed afheb afgedaan
jij, je, udoet afdeed afhebt afgedaan
hij, zij, hetdoet afdeed afheeft afgedaan
wijdoen afdeden afhebben afgedaan
julliedoen afdeden afhebben afgedaan
zij, zedoen afdeden afhebben afgedaan

Presens
Beta

Example presens sentences for Afdoen with some of the pronouns.

  • Ik doe mijn jas af voordat ik naar binnen ga.
  • Hij doet de afwas elke avond na het eten.
  • Wij doen onze schoenen uit bij het betreden van het huis.
  • Jullie doen de boodschappen na het werk.
  • De kinderen doen hun huiswerk voor het avondeten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afdoen with some of the pronouns.

  • Vroeger deed ik altijd mijn jas af voordat ik naar binnen ging.
  • Hij deed de afwas terwijl ik aan het koken was.
  • Toen we thuis kwamen, deden we onze schoenen uit.
  • Jullie deden altijd de boodschappen samen.
  • Als kind deed ik mijn huiswerk altijd na het avondeten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afdoen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn jas afgedaan toen ik binnenkwam.
  • Hij heeft de afwas gedaan nadat hij had gegeten.
  • Wij hebben onze schoenen uitgedaan toen we naar binnen gingen.
  • Jullie hebben de boodschappen gedaan na het werk.
  • De kinderen hebben hun huiswerk gedaan voordat ze gingen eten.