ijsracen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ijsrace | ijsracete | heb geijsracet |
jij, je, u | ijsracet | ijsracete | hebt geijsracet |
hij, zij, het | ijsracet | ijsracete | heeft geijsracet |
wij | ijsracen | ijsraceten | hebben geijsracet |
jullie | ijsracen | ijsraceten | hebben geijsracet |
zij, ze | ijsracen | ijsraceten | hebben geijsracet |
PresensBeta
Example presens sentences for Ijsracen with some of the pronouns.
- Ik ijsrace elk jaar in de winter.
- Jij ijsraces soms op zaterdagen.
- Hij/Zij ijsracede vorige week voor het eerst.
- Wij ijsracen regelmatig op de lokale ijsbaan.
- Jullie ijsracen graag met vrienden in het weekend.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ijsracen with some of the pronouns.
- Vroeger ijsracete ik vaak met mijn broer.
- Toen ik jong was, ijsraceten we altijd op de bevroren grachten.
- Hij/Zij ijsracete regelmatig tijdens zijn/haar studententijd.
- Wij ijsraceten elke winter toen we kinderen waren.
- Jullie ijsraceten vroeger op de lokale ijsbaan.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ijsracen with some of the pronouns.
- Ik heb vorige maand ijsgeracet.
- Jij bent al een paar keer gaan ijsracen dit seizoen.
- Hij/Zij heeft gisteren ijsgeracet en gewonnen.
- Wij zijn naar de ijsrace geweest en hebben ervan genoten.
- Jullie hebben al veel ijsraces meegemaakt.