afbietsen

Conjugations List of Afbietsen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbiets afbietste afheb afgebietst
jij, je, ubietst afbietste afhebt afgebietst
hij, zij, hetbietst afbietste afheeft afgebietst
wijbietsen afbietsten afhebben afgebietst
julliebietsen afbietsten afhebben afgebietst
zij, zebietsen afbietsten afhebben afgebietst

Presens
Beta

Example presens sentences for Afbietsen with some of the pronouns.

  • Ik bietste af bij de marktkraam.
  • Jij bietst af op de fiets.
  • Hij/Zij/Het bietst af in de winkel.
  • Wij/jullie/zij bietsten af tijdens de vakantie.
  • De kinderen bietsten af op school.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afbietsen with some of the pronouns.

  • Ik bietste af bij de marktkraam.
  • Jij bietste af op de fiets.
  • Hij/Zij/Het bietste af in de winkel.
  • Wij/jullie/zij bietsten af tijdens de vakantie.
  • De kinderen bietsten af op school.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afbietsen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgebietst bij de marktkraam.
  • Jij hebt afgebietst op de fiets.
  • Hij/Zij/Het heeft afgebietst in de winkel.
  • Wij/jullie/zij hebben afgebietst tijdens de vakantie.
  • De kinderen hebben afgebietst op school.