uitstrijken

Conjugations List of Uitstrijken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstrijk uitstreek uitheb uitgestreken
jij, je, ustrijkt uitstreek uithebt uitgestreken
hij, zij, hetstrijkt uitstreek uitheeft uitgestreken
wijstrijken uitstreken uithebben uitgestreken
julliestrijken uitstreken uithebben uitgestreken
zij, zestrijken uitstreken uithebben uitgestreken

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitstrijken with some of the pronouns.

  • Ik strijk de kleren uit na het wassen.
  • Hij strijkt de boter op het brood.
  • Zij strijken de stof glad met een strijkijzer.
  • We strijken de vouwen uit het tafelkleed.
  • Jullie strijken de verf gelijkmatig uit over de muur.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitstrijken with some of the pronouns.

  • Ik streken de kleren uit na het wassen.
  • Hij streken de boter op het brood uit.
  • Zij streken de stof glad met een strijkijzer.
  • We streken de vouwen uit het tafelkleed.
  • Jullie streken de verf gelijkmatig uit over de muur.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitstrijken with some of the pronouns.

  • Ik heb de kleren uitgestreken na het wassen.
  • Hij heeft de boter op het brood uitgestreken.
  • Zij hebben de stof gladgestreken met een strijkijzer.
  • We hebben de vouwen uit het tafelkleed gestreken.
  • Jullie hebben de verf gelijkmatig uitgestreken over de muur.