verrollen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verrol | verrolde | heb verrold |
jij, je, u | verrolt | verrolde | hebt verrold |
hij, zij, het | verrolt | verrolde | heeft verrold |
wij | verrollen | verrolden | hebben verrold |
jullie | verrollen | verrolden | hebben verrold |
zij, ze | verrollen | verrolden | hebben verrold |
PresensBeta
Example presens sentences for Verrollen with some of the pronouns.
- Ik verrol elke dag de boeken naar een andere plank.
- Jij verrolt de stoelen naar de andere kant van de kamer.
- Hij verrolt de dozen naar de vrachtwagen.
- Wij verrollen de bal over het veld.
- Zij verrollen de tapijten naar de opslagruimte.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verrollen with some of the pronouns.
- Ik verrold de boeken naar een andere plank.
- Jij verrold de stoelen naar de andere kant van de kamer.
- Hij verrold de dozen naar de vrachtwagen.
- Wij verrolden de bal over het veld.
- Zij verrolden de tapijten naar de opslagruimte.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verrollen with some of the pronouns.
- Ik heb de boeken naar een andere plank verrold.
- Jij hebt de stoelen naar de andere kant van de kamer verrold.
- Hij heeft de dozen naar de vrachtwagen verrold.
- Wij hebben de bal over het veld verrold.
- Zij hebben de tapijten naar de opslagruimte verrold.