uitdrijven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | drijf uit | dreef uit | heb uitgedreven |
jij, je, u | drijft uit | dreef uit | hebt uitgedreven |
hij, zij, het | drijft uit | dreef uit | heeft uitgedreven |
wij | drijven uit | dreven uit | hebben uitgedreven |
jullie | drijven uit | dreven uit | hebben uitgedreven |
zij, ze | drijven uit | dreven uit | hebben uitgedreven |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitdrijven with some of the pronouns.
- Ik drijf de boze geesten uit.
- Jij drijft de negatieve energieën uit.
- Hij/zij drijft de kwade gedachten uit.
- Wij drijven de slechte invloeden uit.
- Zij drijven de demonen uit.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitdrijven with some of the pronouns.
- Ik dreef de boze geesten uit.
- Jij dreef de negatieve energieën uit.
- Hij/zij dreef de kwade gedachten uit.
- Wij dreven de slechte invloeden uit.
- Zij dreven de demonen uit.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitdrijven with some of the pronouns.
- Ik heb de boze geesten uitgedreven.
- Jij hebt de negatieve energieën uitgedreven.
- Hij/zij heeft de kwade gedachten uitgedreven.
- Wij hebben de slechte invloeden uitgedreven.
- Zij hebben de demonen uitgedreven.