clausuleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | clausuleer | clausuleerde | heb geclausuleerd |
jij, je, u | clausuleert | clausuleerde | hebt geclausuleerd |
hij, zij, het | clausuleert | clausuleerde | heeft geclausuleerd |
wij | clausuleren | clausuleerden | hebben geclausuleerd |
jullie | clausuleren | clausuleerden | hebben geclausuleerd |
zij, ze | clausuleren | clausuleerden | hebben geclausuleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Clausuleren with some of the pronouns.
- Ik clauseer de documenten voor de vergadering.
- Jij clauseert het contract voor de klant.
- Hij clauseert de brief en stuurt hem op.
- Wij clauseeren de overeenkomst met de leverancier.
- Zij clauseeren de dossiers zorgvuldig.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Clausuleren with some of the pronouns.
- Ik clausuleerde de documenten voor de vergadering.
- Jij clausuleerde het contract voor de klant.
- Hij clausuleerde de brief en stuurde hem op.
- Wij clausuleerden de overeenkomst met de leverancier.
- Zij clausuleerden de dossiers zorgvuldig.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Clausuleren with some of the pronouns.
- Ik heb de documenten geclausuleerd voor de vergadering.
- Jij hebt het contract geclausuleerd voor de klant.
- Hij heeft de brief geclausuleerd en opgestuurd.
- Wij hebben de overeenkomst met de leverancier geclausuleerd.
- Zij hebben de dossiers zorgvuldig geclausuleerd.