afwenden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wend af | wendde af | heb afgewend |
jij, je, u | wendt af | wendde af | hebt afgewend |
hij, zij, het | wendt af | wendde af | heeft afgewend |
wij | wenden af | wendden af | hebben afgewend |
jullie | wenden af | wendden af | hebben afgewend |
zij, ze | wenden af | wendden af | hebben afgewend |
PresensBeta
Example presens sentences for Afwenden with some of the pronouns.
- Ik wend af zodra ik gevaar opmerk.
- Jij wendt af wanneer je iets onplezierigs wilt vermijden.
- Hij/zij/wij wendt af om conflicten te voorkomen.
- Wij wenden af van negatieve gedachten door positief te blijven.
- Jullie wenden af als er kritiek wordt gegeven.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afwenden with some of the pronouns.
- Ik wendde af toen ik hoorde dat hij zou komen.
- Jij wendde af om een confrontatie te vermijden.
- Hij/zij/wij wendden af tijdens de ruzie.
- Wij wendden af van het pad dat naar mislukking leidde.
- Jullie wendden af omdat jullie de waarheid niet wilden horen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afwenden with some of the pronouns.
- Ik heb afgewend toen ik het gevaar zag naderen.
- Jij hebt afgewend om problemen te vermijden.
- Hij/zij/wij heeft afgewend van de negativiteit in zijn/haar leven.
- Wij hebben afgewend van onze oude gewoontes en zijn veranderd.
- Jullie hebben afgewend van de slechte invloeden in jullie omgeving.