vlijmen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vlijm | vlijmde | heb gevlijmd |
jij, je, u | vlijmt | vlijmde | hebt gevlijmd |
hij, zij, het | vlijmt | vlijmde | heeft gevlijmd |
wij | vlijmen | vlijmden | hebben gevlijmd |
jullie | vlijmen | vlijmden | hebben gevlijmd |
zij, ze | vlijmen | vlijmden | hebben gevlijmd |
Presens
Example presens sentences for Vlijmen with some of the pronouns.
- Ik vlijm de boterham.
- Jij vlijmt de papieren.
- Hij vlijmt het hout.
- Zij vlijmen de messen.
- Wij vlijmen de stoffen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Vlijmen with some of the pronouns.
- Ik vlijmde de broodjes.
- Jij vlijmde het metaal.
- Hij vlijmde de bladeren.
- Zij vlijmde de tegels.
- Wij vlijmden de stenen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Vlijmen with some of the pronouns.
- Ik heb gevlijmd.
- Jij hebt gevlijmd.
- Hij heeft gevlijmd.
- Zij heeft gevlijmd.
- Wij hebben gevlijmd.