uitkramen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kraam uit | kraamde uit | heb uitgekraamd |
jij, je, u | kraamt uit | kraamde uit | hebt uitgekraamd |
hij, zij, het | kraamt uit | kraamde uit | heeft uitgekraamd |
wij | kramen uit | kraamden uit | hebben uitgekraamd |
jullie | kramen uit | kraamden uit | hebben uitgekraamd |
zij, ze | kramen uit | kraamden uit | hebben uitgekraamd |
Presens
Example presens sentences for Uitkramen with some of the pronouns.
- Ik kraam onzin uit tijdens de les.
- Jij kraamt altijd veel praatjes uit.
- Hij/Zij kramen leugens uit om zichzelf te beschermen.
- Wij kramen nonsens uit als we moe zijn.
- Jullie kramen vaak grappige verhalen uit.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Uitkramen with some of the pronouns.
- Ik kraamde onzin uit tijdens de les.
- Jij kraamde altijd veel praatjes uit.
- Hij/Zij kraamde leugens uit om zichzelf te beschermen.
- Wij kraamden nonsens uit toen we moe waren.
- Jullie kraamden vaak grappige verhalen uit.
Perfectum
Example perfectum sentences for Uitkramen with some of the pronouns.
- Ik heb onzin uitgekraamd tijdens de les.
- Jij hebt altijd veel praatjes uitgekraamd.
- Hij/Zij heeft leugens uitgekraamd om zichzelf te beschermen.
- Wij hebben nonsens uitgekraamd toen we moe waren.
- Jullie hebben vaak grappige verhalen uitgekraamd.