moederen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | moeder | moederde | heb gemoederd |
jij, je, u | moedert | moederde | hebt gemoederd |
hij, zij, het | moedert | moederde | heeft gemoederd |
wij | moederen | moederden | hebben gemoederd |
jullie | moederen | moederden | hebben gemoederd |
zij, ze | moederen | moederden | hebben gemoederd |
PresensBeta
Example presens sentences for Moederen with some of the pronouns.
- Ik moeder nu over mijn zieke kind.
- Jij moedert altijd zo zorgzaam over je huisdieren.
- Hij moedert graag over zijn tuinplanten.
- Zij moedert over haar jongere broers en zussen.
- Wij moederen samen om het huishouden draaiende te houden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Moederen with some of the pronouns.
- Vroeger moederde ik veel over mijn huiswerk.
- Toen ik jonger was, moederde ik vaak over mijn vrienden.
- Hij moederde constant over zijn gezondheid.
- In die tijd moederde zij over haar oudere familieleden.
- Als kind moederden wij over onze huisdieren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Moederen with some of the pronouns.
- Ik heb gemoederd over de planning van het feest.
- Jij hebt goed gemoederd over de organisatie van de reünie.
- Hij heeft lang gemoederd over zijn carrièreambities.
- Zij heeft intensief gemoederd over haar studiekeuze.
- Wij hebben uitgebreid gemoederd over de vakantiebestemming.