ombuigen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | buig om | boog om | heb omgebogen |
jij, je, u | buigt om | boog om | hebt omgebogen |
hij, zij, het | buigt om | boog om | heeft omgebogen |
wij | buigen om | bogen om | hebben omgebogen |
jullie | buigen om | bogen om | hebben omgebogen |
zij, ze | buigen om | bogen om | hebben omgebogen |
Presens
Example presens sentences for Ombuigen with some of the pronouns.
- Ik buig de regels om.
- Jij buigt de situatie om.
- Hij/Zij/Het buigt de woorden om.
- Wij buigen het probleem om.
- Jullie buigen de traditie om.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Ombuigen with some of the pronouns.
- Ik boog de regels om.
- Jij boog de situatie om.
- Hij/Zij/Het boog de woorden om.
- Wij bogen het probleem om.
- Jullie bogen de traditie om.
Perfectum
Example perfectum sentences for Ombuigen with some of the pronouns.
- Ik heb de regels omgebogen.
- Jij hebt de situatie omgebogen.
- Hij/Zij/Het heeft de woorden omgebogen.
- Wij hebben het probleem omgebogen.
- Jullie hebben de traditie omgebogen.