geien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | gei | geide | heb gegeid |
jij, je, u | geit | geide | hebt gegeid |
hij, zij, het | geit | geide | heeft gegeid |
wij | geien | geiden | hebben gegeid |
jullie | geien | geiden | hebben gegeid |
zij, ze | geien | geiden | hebben gegeid |
PresensBeta
Example presens sentences for Geien with some of the pronouns.
- Ik gei naar school.
- Jij geit graag voetballen.
- Hij/Zij/Het geit altijd op tijd naar bed.
- Wij geien vaak samen naar de bioscoop.
- Jullie geien veel boeken lezen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Geien with some of the pronouns.
- Ik ging naar school.
- Jij ging graag voetballen.
- Hij/Zij/Het ging altijd op tijd naar bed.
- Wij gingen vaak samen naar de bioscoop.
- Jullie gingen veel boeken lezen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Geien with some of the pronouns.
- Ik ben naar school gegeien.
- Jij bent graag gaan voetballen.
- Hij/Zij/Het is altijd op tijd naar bed gegaan.
- Wij zijn vaak samen naar de bioscoop gegeien.
- Jullie zijn veel boeken gaan lezen.