omdopen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | doop om | doopte om | heb omgedoopt |
jij, je, u | doopt om | doopte om | hebt omgedoopt |
hij, zij, het | doopt om | doopte om | heeft omgedoopt |
wij | dopen om | doopten om | hebben omgedoopt |
jullie | dopen om | doopten om | hebben omgedoopt |
zij, ze | dopen om | doopten om | hebben omgedoopt |
PresensBeta
Example presens sentences for Omdopen with some of the pronouns.
- Ik doop de baby om.
- Jij doopt de bloemen om.
- Hij/Zij doopt de soep om.
- Wij dopen het zwembad om.
- Zij dopen de kerk om.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omdopen with some of the pronouns.
- Ik doopte de baby om.
- Jij doopte de bloemen om.
- Hij/Zij doopte de soep om.
- Wij doopten het zwembad om.
- Zij doopten de kerk om.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omdopen with some of the pronouns.
- Ik heb de baby omgedoopt.
- Jij hebt de bloemen omgedoopt.
- Hij/Zij heeft de soep omgedoopt.
- Wij hebben het zwembad omgedoopt.
- Zij hebben de kerk omgedoopt.