mauwen

Conjugations List of Mauwen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmauwmauwdeheb gemauwd
jij, je, umauwtmauwdehebt gemauwd
hij, zij, hetmauwtmauwdeheeft gemauwd
wijmauwenmauwdenhebben gemauwd
julliemauwenmauwdenhebben gemauwd
zij, zemauwenmauwdenhebben gemauwd

Presens
Beta

Example presens sentences for Mauwen with some of the pronouns.

  • De kat mauwt als hij honger heeft.
  • Mijn buurman mauwt altijd over het lawaai.
  • Ze mauwen constant over de prijzen.
  • Waarom mauw je zo veel?
  • De kinderen mauwen om snoep.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Mauwen with some of the pronouns.

  • Vroeger mauwde ik altijd als ik iets wilde hebben.
  • Toen we jong waren, mauwden we vaak tegen onze ouders.
  • Tijdens de film mauwde ze constant.
  • Terwijl ik aan het werk was, mauwden mijn collega's over het gebrek aan koffie.
  • Gisteren mauwden mijn vrienden over het slechte weer.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Mauwen with some of the pronouns.

  • Ik heb gemauwd toen ik pijn had.
  • Heb je ooit gemauwd over deze kwestie?
  • Hij is blijven mauwen totdat hij zijn zin kreeg.
  • We hebben allemaal wel eens gemauwd.
  • Ze hebben flink gemauwd tijdens de vergadering.