afbladderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bladder af | bladderde af | ben afgebladderd |
jij, je, u | bladdert af | bladderde af | bent afgebladderd |
hij, zij, het | bladdert af | bladderde af | is afgebladderd |
wij | bladderen af | bladderden af | zijn afgebladderd |
jullie | bladderen af | bladderden af | zijn afgebladderd |
zij, ze | bladderen af | bladderden af | zijn afgebladderd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afbladderen with some of the pronouns.
- De verf bladdert af.
- Ik zie dat de muur begint af te bladderen.
- Sommige oude gebouwen bladderen af door weersinvloeden.
- Elke winter bladdert de verf op de kozijnen af.
- Het hout van de schutting begint af te bladderen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afbladderen with some of the pronouns.
- Vroeger bladderde de verf altijd af op dit huis.
- Toen ik binnenkwam, bladderde de verf al af van de muren.
- In mijn jeugd bladderde de verf regelmatig af van onze schuur.
- Tijdens de renovatie bladderden de oude lagen verf af.
- Terwijl ik aan het schilderen was, bladderde de verf steeds opnieuw af.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afbladderen with some of the pronouns.
- De verf is afgebladderd.
- Ik heb gemerkt dat de verf van de deur is afgebladderd.
- We hebben de oude verflagen van het meubelstuk afgebladderd.
- Heb je gezien dat de verf van het plafond is afgebladderd?
- De schilder heeft de afgebladderde plekken bijgewerkt.