maskeren

Conjugations List of Maskeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmaskeermaskeerdeheb gemaskeerd
jij, je, umaskeertmaskeerdehebt gemaskeerd
hij, zij, hetmaskeertmaskeerdeheeft gemaskeerd
wijmaskerenmaskeerdenhebben gemaskeerd
julliemaskerenmaskeerdenhebben gemaskeerd
zij, zemaskerenmaskeerdenhebben gemaskeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Maskeren with some of the pronouns.

  • Ik maskeer mijn gezicht met een masker.
  • Jij maskeert je ware gevoelens.
  • Hij/Zij/Het maskeert zijn/haar identiteit.
  • Wij maskeren de waarheid niet.
  • Zij maskeren de problemen in het bedrijf.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Maskeren with some of the pronouns.

  • Ik maskerde mijn gezicht met een masker.
  • Jij maskeerde je ware gevoelens.
  • Hij/Zij/Het maskeerde zijn/haar identiteit.
  • Wij maskeerden de waarheid niet.
  • Zij maskeerden de problemen in het bedrijf.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Maskeren with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn gezicht met een masker gemaskeerd.
  • Jij hebt je ware gevoelens gemaskeerd.
  • Hij/Zij/Het heeft zijn/haar identiteit gemaskeerd.
  • Wij hebben de waarheid niet gemaskeerd.
  • Zij hebben de problemen in het bedrijf gemaskeerd.