terugschelden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | scheld terug | schold terug | heb teruggescholden |
jij, je, u | scheldt terug | schold terug | hebt teruggescholden |
hij, zij, het | scheldt terug | schold terug | heeft teruggescholden |
wij | schelden terug | scholden terug | hebben teruggescholden |
jullie | schelden terug | scholden terug | hebben teruggescholden |
zij, ze | schelden terug | scholden terug | hebben teruggescholden |
Presens
Example presens sentences for Terugschelden with some of the pronouns.
- Ik scheld terug naar mijn buurman.
- Jij scheldt terug op het internet.
- Hij/Zij scheldt terug als hij/zij boos is.
- Wij schelden terug als we worden uitgedaagd.
- Jullie schelden terug met harde woorden.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Terugschelden with some of the pronouns.
- Ik schold terug naar mijn buurman.
- Jij schold terug op het internet.
- Hij/Zij schold terug als hij/zij boos was.
- Wij scholden terug toen we werden uitgedaagd.
- Jullie scholden terug met harde woorden.
Perfectum
Example perfectum sentences for Terugschelden with some of the pronouns.
- Ik heb teruggescholden naar mijn buurman.
- Jij hebt teruggescholden op het internet.
- Hij/Zij heeft teruggescholden toen hij/zij boos was.
- Wij hebben teruggescholden toen we werden uitgedaagd.
- Jullie hebben teruggescholden met harde woorden.