etymologiseren

Conjugations List of Etymologiseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iketymologiseeretymologiseerdeheb geëtymologiseerd
jij, je, uetymologiseertetymologiseerdehebt geëtymologiseerd
hij, zij, hetetymologiseertetymologiseerdeheeft geëtymologiseerd
wijetymologiserenetymologiseerdenhebben geëtymologiseerd
jullieetymologiserenetymologiseerdenhebben geëtymologiseerd
zij, zeetymologiserenetymologiseerdenhebben geëtymologiseerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Etymologiseren with some of the pronouns.

  • Ik etymologiseer regelmatig woorden in mijn lessen.
  • Jij etymologiseert graag de herkomst van Nederlandse woorden.
  • Hij etymologiseert vaak tijdens zijn taalonderzoek.
  • Wij etymologiseren samen de oorsprong van dit woord.
  • Zij etymologiseren fanatiek om de geschiedenis van taal te begrijpen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Etymologiseren with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, etymologiseerde ik vaak woorden uit nieuwsgierigheid.
  • Vroeger etymologiseerde jij veel, maar nu ben je gestopt.
  • Hij etymologiseerde regelmatig in zijn vrije tijd.
  • Wij etymologiseerden altijd samen tijdens onze taallessen.
  • De onderzoekers etymologiseerden intensief om nieuwe inzichten te krijgen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Etymologiseren with some of the pronouns.

  • Ik heb geëtymologiseerd en ben tot interessante ontdekkingen gekomen.
  • Jij hebt de herkomst van dat woord geëtymologiseerd, nietwaar?
  • Hij heeft vorige week verschillende woorden geëtymologiseerd.
  • Wij hebben al langere tijd geëtymologiseerd en onze kennis vergroot.
  • Zij hebben meerdere talen geëtymologiseerd als onderdeel van hun studie.