sakkeren

Conjugations List of Sakkeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksakkersakkerdeheb gesakkerd
jij, je, usakkertsakkerdehebt gesakkerd
hij, zij, hetsakkertsakkerdeheeft gesakkerd
wijsakkerensakkerdenhebben gesakkerd
julliesakkerensakkerdenhebben gesakkerd
zij, zesakkerensakkerdenhebben gesakkerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Sakkeren with some of the pronouns.

  • Ik sakker op het weer.
  • Jij sakkert altijd over kleine dingen.
  • Hij/zij sakkert vaak op zijn/haar collega's.
  • Wij sakkeren niet graag, maar soms kunnen we het niet laten.
  • Jullie sakkeren te veel. Probeer positief te blijven!

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Sakkeren with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, sakkerde ik vaak op mijn broers en zussen.
  • Jij sakkerde gisteren over het late eten.
  • Hij/zij sakkerde altijd tijdens vergaderingen.
  • Wij sakkerden regelmatig over de slechte service.
  • Jullie sakkerden vroeger meer dan nu.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Sakkeren with some of the pronouns.

  • Ik heb gesakkert over de verloren wedstrijd.
  • Jij bent altijd blijven sakkeren over dezelfde kwestie.
  • Hij/zij heeft al genoeg gesakkert vandaag.
  • Wij zijn eindelijk gestopt met sakkeren over die vervelende buurman.
  • Jullie hebben te lang gesakkert zonder tot een oplossing te komen.