afknellen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | knel af | knelde af | heb afgekneld |
jij, je, u | knelt af | knelde af | hebt afgekneld |
hij, zij, het | knelt af | knelde af | heeft afgekneld |
wij | knellen af | knelden af | hebben afgekneld |
jullie | knellen af | knelden af | hebben afgekneld |
zij, ze | knellen af | knelden af | hebben afgekneld |
PresensBeta
Example presens sentences for Afknellen with some of the pronouns.
- Ik knel af in de tuin.
- Jij knelt af bij het klussen.
- Hij/zij knelt af met een tang.
- Wij knellen af voorzichtig.
- Jullie knellen af met veel kracht.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afknellen with some of the pronouns.
- Ik knelde af in de tuin.
- Jij knelde af bij het klussen.
- Hij/zij knelde af met een tang.
- Wij knelden voorzichtig af.
- Jullie knelden met veel kracht af.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afknellen with some of the pronouns.
- Ik heb afgekneld in de tuin.
- Jij hebt afgekneld bij het klussen.
- Hij/zij heeft afgekneld met een tang.
- Wij hebben voorzichtig afgekneld.
- Jullie hebben met veel kracht afgekneld.