spalken

Conjugations List of Spalken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspalkspalkteheb gespalkt
jij, je, uspalktspalktehebt gespalkt
hij, zij, hetspalktspalkteheeft gespalkt
wijspalkenspalktenhebben gespalkt
julliespalkenspalktenhebben gespalkt
zij, zespalkenspalktenhebben gespalkt

Presens
Beta

Example presens sentences for Spalken with some of the pronouns.

  • Ik spalk een gebroken vinger.
  • Jij spalkt je enkel na de blessure.
  • Hij spalkt zijn pols na de val.
  • Wij spalken de gebroken arm van de patiënt.
  • Zij spalken hun duimen voor bescherming.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Spalken with some of the pronouns.

  • Ik spalkte mijn arm toen ik hem brak.
  • Jij spalkte je been na het ski-ongeluk.
  • Hij spalkte zijn vingers na de val.
  • Wij spalkten de verstuikte enkel van de sporter.
  • Zij spalkten hun neuzen na de breuk.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Spalken with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn pols gespalkt na de blessure.
  • Jij hebt je gebroken vinger gespalkt.
  • Hij heeft zijn enkel gespalkt na de val.
  • Wij hebben de gebroken arm van de patiënt gespalkt.
  • Zij hebben hun duimen gespalkt voor bescherming.