verpletteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verpletter | verpletterde | heb verpletterd |
jij, je, u | verplettert | verpletterde | hebt verpletterd |
hij, zij, het | verplettert | verpletterde | heeft verpletterd |
wij | verpletteren | verpletterden | hebben verpletterd |
jullie | verpletteren | verpletterden | hebben verpletterd |
zij, ze | verpletteren | verpletterden | hebben verpletterd |
PresensBeta
Example presens sentences for Verpletteren with some of the pronouns.
- Ik verpletter
- Jij verplettert
- Hij/Zij/Het verplettert
- Wij verpletteren
- Jullie verpletteren
- Zij verpletteren
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verpletteren with some of the pronouns.
- Ik verpletterde
- Jij verpletterde
- Hij/Zij/Het verpletterde
- Wij verpletterden
- Jullie verpletterden
- Zij verpletterden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verpletteren with some of the pronouns.
- Ik heb verpletterd
- Jij hebt verpletterd
- Hij/Zij/Het heeft verpletterd
- Wij hebben verpletterd
- Jullie hebben verpletterd
- Zij hebben verpletterd