bijpassen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pas bij | paste bij | heb bijgepast |
jij, je, u | past bij | paste bij | hebt bijgepast |
hij, zij, het | past bij | paste bij | heeft bijgepast |
wij | passen bij | pasten bij | hebben bijgepast |
jullie | passen bij | pasten bij | hebben bijgepast |
zij, ze | passen bij | pasten bij | hebben bijgepast |
PresensBeta
Example presens sentences for Bijpassen with some of the pronouns.
- Ik pas bij bij de groep vrienden.
- Jij past bij de nieuwe baan.
- Hij past bij de stijl van het huis.
- Zij past bij de muziekkeuze van de avond.
- Wij passen goed bij elkaar.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bijpassen with some of the pronouns.
- Ik paste altijd bij het oude team.
- Jij paste vroeger goed bij de groep.
- Hij paste zich snel bij de nieuwe omgeving aan.
- Zij paste bij de traditionele waarden van het dorp.
- Wij pasten ons aan en bij aan de regels.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bijpassen with some of the pronouns.
- Ik heb bij de huidige situatie bijgepast.
- Jij bent bij de kledingcode bijgepast.
- Hij is bij de gelegenheid bijgepast.
- Zij heeft bij het feestelijk decor bijgepast.
- Wij zijn bij de familiebijeenkomst bijgepast.