expatriëren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | expatrieer | expatrieerde | heb geëxpatrieerd |
jij, je, u | expatrieert | expatrieerde | hebt geëxpatrieerd |
hij, zij, het | expatrieert | expatrieerde | heeft geëxpatrieerd |
wij | expatriëren | expatrieerden | hebben geëxpatrieerd |
jullie | expatriëren | expatrieerden | hebben geëxpatrieerd |
zij, ze | expatriëren | expatrieerden | hebben geëxpatrieerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Expatriëren with some of the pronouns.
- Ik expatrieer naar het buitenland.
- Jij expatrieert vaak voor je werk.
- Hij/zij expatrieert al jaren en heeft veel ervaring opgebouwd.
- Wij expatriëren naar verschillende landen voor onze projecten.
- Jullie expatriëren binnenkort naar Singapore.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Expatriëren with some of the pronouns.
- Toen ik jonger was, expatrieerde ik regelmatig voor mijn studie.
- Vroeger expatrieerde jij veel voor je werk.
- Hij/zij expatrieerde vaak naar Europa tijdens de zomermaanden.
- In die periode expatrieerden wij naar verschillende landen.
- Jullie expatrieerden langdurig naar Azië vorig jaar.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Expatriëren with some of the pronouns.
- Ik ben geëxpatrieerd naar de Verenigde Staten.
- Jij bent eerder dit jaar geëxpatrieerd naar China.
- Hij/zij is onlangs geëxpatrieerd naar Australië.
- Wij zijn al meerdere keren geëxpatrieerd geweest.
- Jullie zijn vorige maand geëxpatrieerd naar Zuid-Afrika.