lanteren

Conjugations List of Lanteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iklanterlanterdeheb gelanterd
jij, je, ulantertlanterdehebt gelanterd
hij, zij, hetlantertlanterdeheeft gelanterd
wijlanterenlanterdenhebben gelanterd
jullielanterenlanterdenhebben gelanterd
zij, zelanterenlanterdenhebben gelanterd

Presens
Beta

Example presens sentences for Lanteren with some of the pronouns.

  • Ik lanter nu door de straten.
  • Jij lantert altijd tijdens de les.
  • Hij/Zij/Iemand lanters op zijn/haar eigen tempo.
  • Wij lanteren graag in het park.
  • Zij lanteren vaak in de cafés.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Lanteren with some of the pronouns.

    Perfectum
    Beta

    Example perfectum sentences for Lanteren with some of the pronouns.

    • Ik heb gelanterd op het strand.
    • Jij bent gisteren naar de stad gelanterd.
    • Hij/Zij/Iemand heeft lange tijd gelanterd.
    • Wij zijn door de stad gelanterd.
    • Zij hebben vorige week samen gelanterd.