ontpachten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ontpacht | ontpachtte | heb ontpacht |
jij, je, u | ontpacht | ontpachtte | hebt ontpacht |
hij, zij, het | ontpacht | ontpachtte | heeft ontpacht |
wij | ontpachten | ontpachtten | hebben ontpacht |
jullie | ontpachten | ontpachtten | hebben ontpacht |
zij, ze | ontpachten | ontpachtten | hebben ontpacht |
PresensBeta
Example presens sentences for Ontpachten with some of the pronouns.
- Ik ontzicht ontpacht de boerderij.
- Jij ontzicht ontpacht het land.
- Hij/zij/het ontziet ontpacht de grond.
- Wij ontzien ontpachten de akkers.
- Jullie ontzien ontpachten de weilanden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ontpachten with some of the pronouns.
- Ik ontzicht ontpachtte de boerderij.
- Jij ontzicht ontpachtte het land.
- Hij/zij/het ontzicht ontpachtte de grond.
- Wij ontzagen ontpachtten de akkers.
- Jullie ontzagen ontpachtten de weilanden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ontpachten with some of the pronouns.
- Ik heb de boerderij ontpacht.
- Jij hebt het land ontpacht.
- Hij/zij/het heeft de grond ontpacht.
- Wij hebben de akkers ontpacht.
- Jullie hebben de weilanden ontpacht.