lemen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | leem | leemde | heb geleemd |
jij, je, u | leemt | leemde | hebt geleemd |
hij, zij, het | leemt | leemde | heeft geleemd |
wij | lemen | leemden | hebben geleemd |
jullie | lemen | leemden | hebben geleemd |
zij, ze | lemen | leemden | hebben geleemd |
PresensBeta
Example presens sentences for Lemen with some of the pronouns.
- Ik leem de muren van het huis.
- Jij leemt graag potten en vazen.
- Hij leemt zijn eigen beeldhouwwerken.
- Wij lemen de klei tot een stevige structuur.
- Zij lemen het bouwwerk zorgvuldig.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Lemen with some of the pronouns.
- Vroeger leemde ik altijd de muren van het huis.
- Jij leemde vroeger graag potten en vazen.
- Hij leemde vroeger zijn eigen beeldhouwwerken.
- Wij leemden vroeger de klei tot een stevige structuur.
- Zij leemden vroeger het bouwwerk zorgvuldig.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Lemen with some of the pronouns.
- Ik heb de muren van het huis geleemd.
- Jij hebt graag potten en vazen geleemd.
- Hij heeft zijn eigen beeldhouwwerken geleemd.
- Wij hebben de klei tot een stevige structuur geleemd.
- Zij hebben het bouwwerk zorgvuldig geleemd.