pozen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | poos | poosde | heb gepoosd |
jij, je, u | poost | poosde | hebt gepoosd |
hij, zij, het | poost | poosde | heeft gepoosd |
wij | pozen | poosden | hebben gepoosd |
jullie | pozen | poosden | hebben gepoosd |
zij, ze | pozen | poosden | hebben gepoosd |
PresensBeta
Example presens sentences for Pozen with some of the pronouns.
- Ik poos regelmatig in de tuin.
- Jij poost altijd te laat op school.
- Hij/Zij poost graag tijdens de pauzes.
- Wij pozen vaak na het avondeten.
- Jullie pozen soms bij het meer.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Pozen with some of the pronouns.
- Ik poos vroeger elke dag in de speeltuin.
- Jij pooste altijd met je vrienden na school.
- Hij/Zij poos vaak in de klas tijdens de lessen.
- Wij pozen regelmatig toen we nog kinderen waren.
- Jullie poosten graag in de zomer op het terras.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Pozen with some of the pronouns.
- Ik heb gepoos in het park.
- Jij bent te laat gekomen, omdat je hebt gepoos in de badkamer.
- Hij/Zij is naar de bibliotheek gegaan nadat hij/zij had gepoos.
- Wij hebben al gepoos voordat we naar de film gingen.
- Jullie zijn naar het strand geweest na het gepoos.