soigneren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | soigneer | soigneerde | heb gesoigneerd |
jij, je, u | soigneert | soigneerde | hebt gesoigneerd |
hij, zij, het | soigneert | soigneerde | heeft gesoigneerd |
wij | soigneren | soigneerden | hebben gesoigneerd |
jullie | soigneren | soigneerden | hebben gesoigneerd |
zij, ze | soigneren | soigneerden | hebben gesoigneerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Soigneren with some of the pronouns.
- Ik soigneer de patiënten in het ziekenhuis.
- Jij soigneert jezelf goed door regelmatig te sporten.
- Hij soigneert zijn uiterlijk met stijlvolle kleding.
- Zij soigneren hun gasten met heerlijke gerechten.
- Wij soigneren de tuin zodat deze er prachtig uitziet.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Soigneren with some of the pronouns.
- Vroeger soigneerde ik mijn huisdieren heel goed.
- Toen ik jong was, soigneerde jij altijd je haar met veel zorg.
- Hij soigneerde vroeger zijn auto alsof het zijn trots was.
- Zij soigneerden altijd hun kinderen met liefde en aandacht.
- Wij soigneerden vroeger ons huis om het gezellig te maken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Soigneren with some of the pronouns.
- Ik heb de patiënten in het ziekenhuis gesoigneerd.
- Jij hebt jezelf goed gesoigneerd voor het feest.
- Hij heeft zijn uiterlijk gesoigneerd met een nieuwe outfit.
- Zij hebben hun gasten uitstekend gesoigneerd tijdens het diner.
- Wij hebben de tuin grondig gesoigneerd vóór het tuinfeest.